Fongers heeft van 1897 tot 1940 specifieke frames gebouwd die over het algemeen goed herkenbaar zijn, ook als lak en transfers zijn verdwenen. Meest opvallend zijn de schuin omhoog staande achterpatten op de duurdere modellen (1e soort A, B en C).
De frames van het duurste model 1e soort A hadden daarnaast enkele andere kenmerken: een gesoldeerde ‘brug’ in de liggende achtervork, ingesoldeerde patten in voor- en achtervorken, verdikking in enkele framebuizen (zie afbeelding) en een voorvork met kroonstuk uit een geheel. In de jaren 1924 tot 1935 hadden deze dure modellen bovendien bijzondere kettingspanners (zie ook afbeelding hieronder).
De frames kennen talloze variaties. Op de goedkopere modellen zijn de patten van voor- en achtervorken meestal platgeslagen.
De dikte van de framebuizen van de herenmodellen bedroeg als regel 29 millimeter (maar ook daarop zijn variaties).
In de jaren ’20 en ‘30 heeft Fongers veel reclame gemaakt voor zijn versterkte voorvork (octrooinummer 13212, verkregen in 1923). Vorkbreuk was voor WO2 een veel voorkomend euvel, dat vooral fietsen van mindere kwaliteit trof. De krachten op de (alleen aan de bovenzijde ondersteunde) voorvork waren groot en bij mindere kwaliteit frames ontstond nogal eens inwendige breuk, net boven het kroonstuk. Fongers heeft versteviging in het onderste deel van de binnenbalhoofdbuis aangebracht, waardoor de kans op breuk afnam en de vork op zijn plaats bleef als hij onverhoopt brak. Jarenlang wordt deze vinding breed aangeprezen en er worden meerdere reclameposters aan gewijd.
Fongers frames zijn herkenbaar aan het ingeslagen framenummer op de linker zadellug (vanaf 1906 tot ca. 1960), in combinatie met de modelcode op de linkeronder balhoofdlug. Ontbreekt deze laatste inslag dan gaat het vrijwel zeker niet om een Fongers frame van voor 1960.
Fongers leverde alle denkbare framematen; behoudens de gangbare herenmodellen (55, 60, 65 cm hoog), werden op bestelling ook frames van 70 en 75 cm geleverd. Op aanvraag konden voor WO2 ook tussenmaten worden geleverd, zoals 58 cm. Damesframes waren verkrijgbaar vanaf 45 tot 70 centimeter hoog.
In de jaren 1902 – 1907 had Fongers op de duurste modellen een frame met vaste montage voor het achterwiel. De ketting kon dan gespannen worden middels een excentrische trapas.
Fongers fietsen hadden karakteristieke voorvorken. Op de vroege modellen (tot ca. 1903) vorken met een kroonstuk bestaande uit twee verbonden platen.
De voorvorken op de daarop volgende modellen hadden een scherp gesneden kroonstuk (meestal vernikkeld) met het kenmerkende Fongers-profiel. Kroonstuk en vorkbenen liepen strak in elkaar over. Deze ranke vorken bleef Fongers tot 1935 monteren op zijn duurste modellen (BB/BD). De rondingen van het kroonstuk waren vanaf 1908 wat ‘zachter’ dan in de vroegste jaren.
Op de modellen van de 1e soort A monteerde Fongers tot 1935 voorvorken met ingesoldeerde patten.
De balhoofdstellen van de duurdere Fongers modellen (1e soort A, B en C) zijn van verre herkenbaar aan de balhoofdstroppen. Deze strop, die over de vorkschroefdraad werd geschoven en met een moer werd vastgezet, is een bijzonder soort conusmoer en tegelijk vervanger van de expanderbout. Deze constructie vereiste een wat langere binnenvork. De vernikkelde (later verchroomde) strop droeg bij aan het statige voorkomen van de Fongers fiets. Dit typische onderdeel is tot 1958 gemonteerd op de duurste modellen. Op de fietsen van voor 1908 zat nog een oliegaatje met bladveer in de strop.
In de vooroorlogse jaren werden ook vaak stuursloten (tot 1908 rechts, vanaf 1908 tot ca. 1940 aan de linkerzijde van het frame op de goedkope modellen en met een nokje op de duurste modellen) gemonteerd.
Vanaf 1957 tot 1965 hebben de Fongers modellen een specifiek balhoofdstel (conus met tanden aan bovenzijde met daarop een losse, eveneens getande opvulmoer en daarboven lamphaak en stelmoer).
De laktransfers op de frames hebben enige variatie gehad, hoewel er weinig merken zijn die zo standvastig op dat gebied zijn geweest als Fongers. Het balhoofdtransfer is van 1897 tot 1965 in principe onveranderd gebleven: een rode schuine baan over een gouden schild met het wapen van de stad Groningen bovenin, ingeklemd tussen twee adelaars (tot 1924 stonden de adelaars rechtop, daarna met snavels vast aan het kroontje)
Het Fongers-beeldmerk in het klein werd op het achterspatbord aangebracht.
Op de schuine buis werd van 1897 tot het eind (1970) het woordbeeld Fongers aangebracht.
Op de zitbuis werden tot 1928 geen transfers aangebracht; vanaf dat jaar verschijnen de rode FG-transfertjes, net boven het midden, in combinatie met het gouden transfertje ‘Naadloze buizen’, vlak onder het zadel.
Hoewel in de jaren voor 1900 gouden biezen gangbaar waren, zijn groene biezen typerend voor Fongers fietsen. Op de dure modellen vanaf 1909 dubbel aangebracht, op de goedkopere een enkele lijn. Op de fietsen met een afwijkende kleur (grijs, groen, rood) treffen we meestal zwarte biezen aan, maar soms ook gouden.
Bijzonderheid bij Fongers zijn de kleine model-transfertjes, op de vooroorlogse modellen aangebracht bovenaan het balhoofd en op het uiteinde van voor- en achterspatbord.
Fongers transfers zijn vanaf het begin nagemaakt en werden soms op goedkopere fietsen geplakt om ze meer geld op te laten brengen.
De transfers zijn er in verschillende uitvoeringen. Een setje complete laktransfers is nog steeds gewild.
Op de fietsen vanaf 1965 komt een metalen balhoofdplaatje met het Fongers beeldmerk. Dit is er in twee uitvoeringen, met en zonder reliëf. In de afbeelding staat ook een plaatje van de Fongers groothandel en een PFG plaatje (dat nooit is gemonteerd).