De Groninger Rijwielenfabriek

Bedrijf

Rond 1885 begint Albert Fongers op enige schaal rijwielen te maken. Zijn smederij doet dan nog allerhande werk. Zo wordt het bedrijf in 1890 als volgt omschreven in het briefhoofd: ‘Fabriek van rijtuigen, rijwielen, sulky’s enz. (De Groninger Rijwielenfabriek)/ Inrichting voor hoefbeslag/ Grof-, Kunst-, Fijnsmederij’.

Begin jaren ’90 besluit Albert Fongers zich geheel toe te leggen op de productie van rijwielen (inmiddels gebaseerd op de Engelse safety’s). Het bedrijf heeft inmiddels enige naam verworven in het Noorden en behaalt in 1893 een gouden medaille bij een tentoonstelling in Winschoten. Deze medailles waren in de periode van opkomende industrialisatie een prestigieus keurmerk (zie linkerzijde van het briefhoofd hierboven). In het archief van Velorama bevindt zich een brief van de directie van Simplex (één van de weinige andere Nederlandse fabrikanten in die jaren), die omstandig aan Albert Fongers laat weten dat deze medaille niet betekent dat rijwielen van Fongers beter zouden zijn dan die van Simplex.
In 1894 besluit Fongers een groter pand naast de bestaande smederij te bouwen. In dat pand krijgt de eerste rijwielenfabriek van Fongers vorm.

Nwe Kerkhof ca. 1895
Eerste fabriek aan het Nieuwe Kerkhof (links) 1895
gevelsteen fabriek Nieuwe Kerkhof

De doorbraak van Fongers als landelijk fabrikant vindt plaats in 1895 tijdens de tentoonstelling in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt, georganiseerd door de pas opgerichte Vereniging De Nederlandse Rijwielindustrie. Daar doet Fongers van zich spreken met een aantal modellen die tegen aanzienlijk lagere prijzen werden aangeboden dan de toen gangbare Engelse, Amerikaanse en Duitse merken. De concurrentie in de rijwielindustrie vond in dit tijdperk van hoogkapitalisme op het scherp van de snede plaats.
Fietsen kostten halverwege de jaren ’90 minimaal 200 gulden, ruimschoots meer dan het jaarsalaris van een arbeider. De fiets was een luxe-artikel, slechts bereikbaar voor de maatschappelijke toplaag. Illustratie daarvan is het feit dat het bezit van een rijwiel in 1899 als grondslag wordt toegevoegd voor de personele belasting. Deze eerste vorm van rijwielbelasting zou pas in 1919 worden afgeschaft.

10734239_620262751418749_6310979937240496850_n
advertentie De Kampioen 1895

Vanaf midden jaren ’90 gaat de afzet van Fongers met sprongen omhoog. Besloten wordt met steun van een aantal particuliere kapitaalverschaffers een naamloze vennootschap op te richten. Op 1 september 1896 wordt ‘NV De Groninger Rijwielenfabriek A. Fongers, voorheen alleen onder de naam A. Fongers’ opgericht. De directie van de NV kwam in gezamenlijke handen van Albert en Ties Fongers. De NV kreeg een Raad van Commissarissen met grootindustrieel Jan Evert Scholten als voorzitter.

fabriekscomplex ca. 1900

Met het vergaarde maatschappelijk kapitaal van fl. 400.000 (400 aandelen van fl. 1000) werd de bouw en inrichting van de nieuwe fabriek aan de Hereweg in Groningen-Zuid bekostigd. Het gebouw, dat in juni 1897 in gebruik zou worden genomen, bestond uit drie loodsen met een lengte van elk 100 meter en een rijkversierd hoofdgebouw in renaissancistische stijl, dat met zijn ornamenten ondernemerstrots uitstraalt. In het hoofdgebouw waren de directie en administratieve functies gehuisvest. Aan de straatzijde lag het Groninger verkoopfiliaal met daarachter de ruime rijschool. In de loodsen zijn de werkplaatsen gevestigd, waar het Fongers fabricaat zal worden gemaakt. Een artikel van Frans Netscher (hoofdredacteur De Kampioen) uit 1902 over het bedrijf bevat het volgende citaat, getuigend van de industrieromantiek uit deze periode: ‘Hier snorren de draaibanken, daar knagen de freesbanken het staal af, enigszins verder brommen de boormachines, weer op een andere plaats gloeien de soldeervuren.’

fabriek ca. 1910
Fabriek Hereweg ca. 1910

Met de ingebruikneming van de nieuwe fabriek aan de Hereweg worden de fietsen grotendeels in eigen beheer gemaakt en nemen ook de mogelijkheden voor standaardisatie toe. Behalve machines voor het maken van de diverse onderdelen, heeft de fabriek ook een eigen gereedschapsmakerij.

Met de start van de NV werd de basis gelegd voor het specifieke Fongers product, dat tot ca. 1958 op dezelfde leest zou zijn geschoeid. Het fraaie beeldmerk (gouden schild met rode band overdwars) werd waarschijnlijk omstreeks 1890 geïntroduceerd, tot 1897 met de rode banier van linksboven naar rechtsbeneden (daarna juist andersom). Eveneens in 1897 opent Fongers eigen filialen (‘magazijnen’) in enkele steden verspreid over het land.

garantiebewijs 1899

Fongers had de betere Engelse toerfiets als referentie en ontwikkelde een eigen variant daarop (zie ook de pagina Rijwielen). Het merk verwierf met zijn brede modellenlijn én de optie om bijzondere modellen op individuele bestelling te leveren, een goede uitgangspositie op de nog bescheiden maar groeiende Nederlandse markt. In de jaren 1900-1905 loopt de productie op naar een niveau van ca. 2.000 fietsen per jaar. Omstreeks 1905 treden het leger en diverse overheidsdiensten toe tot de klantenkring.
In het eerste decennium van de nieuwe eeuw begint ook de export naar Nederlands-Indië op gang te komen. Het bezoek van Prins Hendrik (echtgenoot van Koningin Wilhelmina) in juni 1909 aan de fabriek wordt publicitair breed uitgemeten. In datzelfde jaar vindt de eerste levering van aan het leger in Nederlands-Indië plaats.

Albert Fongers (links) wachtend op de aankomst van Prins Hendrik, juni 1909
demonstratie legerfietsen ca. 1913
Demonstratie legerfietsen ca. 1913

Vanaf 1910 breekt voor Fongers het bloeitijdperk aan. In deze periode is de fiets nog altijd een kostbaar artikel, maar wel bezig aan een gestage opmars. Zo waren er in 1910 in Nederland ruim 500.000 fietsen (waarvan het gros van buitenlandse makelij) op ca. 6 miljoen inwoners.

De productiecapaciteit van de fabriek aan de Hereweg wordt stilaan beter benut, met in 1910 zo’n 4.000 fietsen per jaar. Fongers richt zich op het hogere marktsegment en profileert zich nadrukkelijk als fabrikant van de betere fiets c.q. als merk van stand. Ondanks het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog blijft de productie groeien, tot zo’n 5 à 6.000 fietsen per jaar. In 1914 vindt de eerste grote uitbreiding van de fabriek plaats. In 1912 startte men een automobielgarage in een nieuw pand schuin tegenover de fabriek. Op bescheiden schaal wordt ook de productie van motoren ter hand genomen en een groothandel (‘afdeling Toebehooren’) ingericht. Deze groothandel zou vele tientallen jaren actief blijven. Het bedrijf als geheel boekt in de jaren ’10 goede financiële resultaten, mede op basis van de strategie van vaste verkoopprijzen. In 1918 biedt Fongers werk aan ruim 200 mensen. De fabriek is in dat jaar de een na grootste werkgever in de stad Groningen.

Fongers bood in september 1914 opvang aan ca. 600 mensen uit België, die de oorlog in Vlaanderen waren ontvlucht. Eén van de nieuwe productiehallen en de rijwielschool werden enkele weken voor dat doel vrijgemaakt.

rijschool 1929

Met de welvaartsgroei die vanaf 1920 stevig op gang komt neemt de popularisering van de fiets toe. In 1920 bezat ongeveer 1 op de 6 Nederlanders een fiets, eind jaren ‘30 is dat ca. 1 op 3 (een verdubbeling van ca. 1,5 naar 3 miljoen fietsen). Bedroeg in de voorgaande jaren de Nederlandse productie enkele tienduizenden exemplaren per jaar (de import speelde vóór WO I een dominante rol), in de jaren ’20 en ’30 neemt de binnenlandseproductie scherp toe. De fiets wordt een massa-artikel, geleverd door tientallen kleine en enkele grote fabrikanten.

In deze veranderende markt is Fongers uit concurrentie-overwegingen gedwongen de prijzen naar beneden bij te stellen. De goedkoopste herenfiets (1e soort F) kost in 1922 136 gulden, de duurste (1e soort A, model BB) 234 gulden; deze prijzen liggen nog op het niveau van rond 1900. In 1923 introduceert men het goedkope model HH, dat voor 99 gulden te verkrijgen is en bedoeld voor een nieuwe doelgroep. In de prijscourant wordt hoog opgegeven van deze prijsdaling (‘hooge waarde voor een lagen prijs’), maar in het jaarverslag wordt melding gemaakt van ‘buitengewoon moeilijke tijdsomstandigheden’. Het boekjaar 1922 wordt voor het eerst sinds jaren met een klein verlies afgesloten.
In 1923, twee jaar na de dood van Albert, treedt ingenieur Henk Herweijer (het technische brein van de onderneming en al sinds 1901 in dienst) tot de directie toe.

montageafdeling ca. 1920

De prijsdaling zet de daaropvolgende jaren door; het model HH (doortrapper zonder rem) kost in 1927 nog maar 68 gulden. In datzelfde jaar doet het duurste model BB 165 gulden. De relatief lage bedragen verhullen dat het om een procentueel grote verlaging gaat: ruim 30% in 6 jaar. Fongers staat voor de opgave de productiekosten terug te brengen, de afzet te verhogen en tegelijk het rendement op peil te houden. Met de nodige moeite lukt dit ook; na kleine verliezen in 1923 en 1924 wordt tot 1931 ieder jaar winst geboekt. Het gaat om bedragen van 30.000 tot 50.000 gulden op een omzet die stabiliseert rond de 225.000 gulden per jaar.

Intussen had Fongers een aantal beroemde klanten in zijn bestand. Zo kocht de Amerikaanse automagnaat Edsel Ford in 1929 vier Fongers fietsen toen hij in Groningen op bezoek was. Voor de Nederlandse markt heeft de klandizie van het Koninklijk Huis veel voor Fongers betekend; in de jaren ’20 zien we Wilhelmina al op een Fongers rijden en voor Juliana zou Fongers tot in de jaren ’60 haar lijfmerk zijn. Ook de prinsessen Beatrix en Margriet werden tot in de jaren ’80 regelmatig op Fongers fietsen gefotografeerd. Fongers buitte deze klandizie niet commercieel uit, maar indirect nam de faam van het merk door deze vorstelijke klandizie uiteraard toe.

Wilhelmina ca. 1928
Koningin Juliana met prinses Marijke 1953

Eind jaren ’20 neemt het aantal leverbare modellen (dat begin jaren ’20 zeer beperkt was door materiaalschaarste) weer toe. Zo zijn in 1928 vijf kwaliteitsniveaus leverbaar (1e soort A t/m E) in zeven uitrustingsniveaus (zie ook de pagina Rijwielmodellen). In 1927 wordt het dienstrijwiel (model DR) voor het publiek geïntroduceerd; vòòr die tijd leverde Fongers al veel dienstfietsen aan het leger en aan ambtelijke diensten. In 1930 komt men met een transportrijwiel op de markt, terwijl vanaf 1931 sinds lange tijd weer kinderfietsen leverbaar zijn. Met deze aanpassingen in het assortiment wordt Fongers steeds meer een ‘gewone’ fietsenfabriek. Het modellengamma verschilt weinig meer van dat van de andere Nederlandse fabrieken. Weliswaar blijft Fongers ook zeer luxe toerfietsen leveren, maar het belang van de duurdere fiets in de afzet neemt steeds verder af.

Begin jaren ’30 krijgt het bedrijf het stevig voor de kiezen. Zo wordt in 1931 een verlies geleden van 88.000 gulden op een exploitatie van 181.000 gulden. Met name de export naar Indië loopt terug, terwijl in eigen land de afzet onder druk staat als gevolg van de internationale beurscrisis. In 1932 is het verlies nog groter bij een verder geslonken omzet.
In deze jaren onderzoekt Ties Fongers met de directie van Burgers de mogelijkheden van een fusie, die er echter niet van komt, vooral omdat de (behoudende) Raad van Commissarissen daar niets van wil weten.
De moeizame omstandigheden worden door de directie in de jaarverslagen (gericht aan de aandeelhouders) steeds breed uitgemeten; in de communicatie naar de agenten worden deze hooguit globaal genoemd. In de publieksfolders voert een opgewekte toonzetting de boventoon (‘wie bij de keuze van een rijwiel rekent, kiest een Fongers’). Fongers volgt met consequente prijsverlagingen de markt, maar blijft gemiddeld 10 à 20% duurder dan de andere grote merken.

reclamefoto ca. 1938

De prijsdalingen zullen doorgaan tot 1935. Het eenvoudige model H (inmiddels met vrijwiel en bandrem) kost dan slechts 39 gulden. Het meest luxe model (BB, uitrusting 9) gaat voor precies 100 gulden over de toonbank. Ten opzichte van 1921 zijn de prijzen in veertien jaar zo’n 60% verlaagd. Door verhoging van de afzet en besparingen op de productiekosten slaagt Fongers er in de jaren ‘30 redelijk goed door te komen. In 1937 worden een tandem en sportrijwiel aan de collectie toegevoegd, evenals zogenaamde verkeersrijwielen (fietsen met een lage instap, waardoor de berijder gemakkelijk met de voeten bij de grond kan). Vanaf 1936 gaan de prijzen langzaam weer omhoog. In deze jaren wordt voor het eerst sinds lange tijd weer dividend aan de aandeelhouders van de NV uitgekeerd.

BB 65 1934
Model BB 1934

Vanaf 1939 laat zich de invloed van de Tweede Wereldoorlog voelen. De prijzen van grondstoffen gaan scherp omhoog, terwijl de aanvoer van sommige goederen begint te haperen. Toch draait het bedrijf redelijk door tot 1942, in welk jaar nog dividend wordt uitgekeerd. In 1941 wordt door de directie het Pensioenfonds Fongers opgericht met een beginkapitaal van 111.000 gulden. Het bedrijf toont daarmee verantwoordelijkheid voor zijn medewerkers.
In de volgende oorlogsjaren komt de productie langzaam maar zeker tot stilstand. Gas en stroom zijn gerantsoeneerd, de aanvoer van grondstoffen stagneert en er wordt staal door de bezetter gevorderd. Het gebouwencomplex blijft ongedeerd tijdens de oorlog en de bevrijding. In mei 1945, enkele dagen voor de bevrijding van Groningen, dwingt de bezetter Fongers nog 150 fietsen kosteloos af te staan. Het boekjaar 1945 wordt met een stevig verlies afgesloten, bij een sterk teruggelopen omzet. Fongers kan deze verliezen opvangen doordat het bedrijf een winst-/verliesvoorziening heeft van ca. 1 miljoen gulden. Met deze robuuste reserve is Fongers nog steeds een kapitaalkrachtig bedrijf.

De eerste naoorlogse jaren zijn voor Fongers bepaald niet eenvoudig, zoals voor de gehele Nederlandse industrie zou gelden. De voorraden zijn vrijwel op, de aanvoer van grondstoffen komt moeizaam op gang, er is een tekort aan geschoold personeel en veel artikelen zijn door de overheid op de bon gezet. Fongers kan niet aan de oplevende vraag voldoen. Uit nood worden fietsen uit Frankrijk en Groot-Brittannië geïmporteerd. Toch wordt in 1947 al weer een winst geboekt van 61.000 gulden bij een omzet van 201.000 gulden. Pas in 1949 komt een einde aan de overheidsdistributie van fietsen, maar blijft er sprake van tekorten aan personeel en grondstoffen.

In 1944 overlijdt Ties Fongers op de leeftijd van 73 jaar. Hij is dan bijna 50 jaar directeur geweest, maar de laatste twintig jaar niet met veel plezier. Naar verluidt had hij in de jaren ’20 al van strategie willen veranderen en verbindingen met andere fabrikanten willen aangaan. De machtige Raad van Commissarissen, waarin sommige leden ook tientallen jaren zitting hadden, heeft dit steeds tegengehouden, waarschijnlijk omdat men sterk hechtte aan de statuur van het Groninger bedrijf. Meer dan eens heeft het tussen directie en Raad van Commissarissen gebotst. De directie wordt na 1944 gevormd door de heren Siemelink (een oudgediende bij Fongers) en Elema (al sinds 1910 in dienst).

In 1946 wordt het vijftigjarig jubileum van de NV herdacht. Er verschijnt een sober jubileumboekje, dat in het teken staat van de moeilijke naoorlogse omstandigheden en het recente overlijden van Ties. Het boekje vermeldt dat de Nederlandse rijwielindustrie in totaal ontredderde toestand na de oorlog is achtergebleven. De directie spreekt niettemin van ‘een ongeschokt vertrouwen in de toekomstige gang van zaken en de ontwikkeling van het bedrijf der Fongers Rijwielenfabriek, als integrerend onderdeel van de Nederlandse Industrie’.

jubileumuitgave 1946
Jubileumuitgave 1946

Fongers was, zoals de meeste bedrijven begin twintigste eeuw, een familiebedrijf met een overzichtelijke schaal. Toch was de afstand tussen de directie en het uitvoerend personeel vrij groot en lijkt minder sprake te zijn geweest van een ‘grote familie’ (zoals dit bijvoorbeeld wel het geval was bij Gazelle en Batavus). De ligging in de grote stad droeg hiertoe waarschijnlijk bij. Dit betekende niet dat de directie geen aandacht had voor de medewerkers. Fongers stond bekend als een goed werkgever, waar men vaak een leven lang in dienst bleef. Zo wordt in de jubileumuitgave van 1946 (50-jarig bestaan van de NV) stilgestaan bij de verdiensten van bedrijfsleider Hahn, die ruim 55 jaar aan het bedrijf verbonden is geweest. Uit de beschikbare publicaties komt niettemin een beeld naar voren van een wat ‘steile’ bedrijfscultuur, in zekere zin overeenkomend met de positie van het bedrijf in de markt.

Begin jaren vijftig groeit de omzet van het bedrijf. In 1954 bedraagt deze al 2,1 miljoen gulden en wordt een rendement van ca. 15% gehaald. Vanaf 1952 worden op grotere schaal  sportmodellen geïntroduceerd en kunnen fietsen zonder meerprijs in kleur worden geleverd. In 1953 wordt het aandelenkapitaal uitgebreid met 9 ton.

showroom afdeling Toebehoren ca. 1960

Het jaar 1957 betekent een ommekeer voor Fongers. Het boekjaar wordt afgesloten met een substantieel verlies van ruim 5 ton en een omzetdaling van 18%. De commissarissen geven opdracht voor een extern organisatieonderzoek. Het jaarverslag meldt de bevindingen uit dit onderzoek: de jaren 1945-1957 worden gekenmerkt door gebrekkige bedrijfsvoering, teveel aandacht voor boekwinst en het uitblijven van modernisering van productiemethoden; het maken van fietsen is bij Fongers nog een ambacht; de markt is te laat gevolgd; de komst van de EEG noopt tot heroriëntatie; aansluiting bij andere fabrikanten is onontkoombaar. Aldus het jaarverslag 1957.
Nog datzelfde jaar wordt afscheid genomen van directeur Siemelink, in 1958 gevolgd door directeur Elema. In 1958 start een grote sanering waarbij tientallen personeelsleden worden ontslagen. Eind 1958 werken er bij Fongers nog 144 medewerkers. Dat jaar loopt het verlies terug en in 1960 is er weer sprake van een bescheiden positief resultaat (vooral door de verkoop van onroerend goed).

Na een periode van overleg en onderhandeling (aanvankelijk met Union) worden de aandelen Fongers in 1961 overgenomen door het bedrijf Phoenix uit Leeuwarden; in datzelfde jaar sluit ook de NV van Werven uit Meppel, producent van Germaan, zich hierbij aan. Belangrijke overweging is dat met dit conglomeraat een noordelijk bedrijf ontstaat dat in Groningen de productie kan concentreren. In 1966 wordt de NV Rijwielindustrie Phoenix-Fongers-Germaan gevormd (PFG-groep). De drie oude merken blijven zich daarbij onder eigen naam in de markt presenteren.
De nieuwe combinatie weet goed in te spelen op de zich vernieuwende markt. Met het bedrijf RIH wordt gezamenlijk een lichte sportfiets op de markt gebracht. In 1965 komt PFG met de eerste eigen vouwfiets (model Compact, leverbaar onder de drie merknamen), gevolgd door diverse varianten.

beeldmerk 1960
Beeldmerk 1960

In een markt gekenmerkt door scherpe concurrentie is het van levensbelang voor de fietsindustrie het productieproces te rationaliseren. Veel middelgrote fabrikanten slagen daar niet tijdig in en leggen medio jaren ‘60 het loodje. De Nederlandse rijwielindustrie is in die jaren onderhevig aan sterke concentratiebewegingen. Eind jaren ‘60 wordt duidelijk dat ook de PFG-combinatie het niet gaat redden; de keuze is om grote investeringen in de Groningse fabriek te doen of te stoppen met de productie aldaar. Directeur Koekenbier kiest ervoor het bedrijf te stoppen, aangezien men de markt heeft gemist. Batavus neemt de merknamen Fongers, Germaan en Phoenix over.
De merknaam Fongers zal als submerk van Batavus gevoerd blijven worden tot medio jaren ’80.

In 1971 wordt het grootste deel van de fabrieksinventaris geveild.

artikel ovename 14-05-1970
Artikel overname 14 mei 1970

Rond 2000 koopt een importbedrijf de merknaam Fongers en brengt niet al te beste vouwfietsen tegen scherpe prijzen op de markt. In 2008 wisselt de merknaam opnieuw van eigenaar en worden onder de naam Fongers (met een nep-schild op het balhoofd) door Batavus toerfietsen van populair niveau in de markt gezet. Na 2012 verdwijnt de merknaam Fongers vooralsnog van de markt.

In 2019 herintroduceert het bedrijf Matrabike in Waalwijk de merknaam Fongers. Dit bedrijf verkoopt met name on line elektrische fietsen in het middensegment. Hoewel deze nieuwe generatie fietsen weinig van doen heeft met het klassieke Fongers product, is het verheugend dat de oude merknaam nieuw leven is inblazen.

afscheidskaart van Riekje Fongers aan de medewerkers eind 1970

Met de sluiting van Fongers fabriek in 1970 komt een eind aan 83 jaar rijwielproductie aan de Hereweg. Het complex kent nog enkele tijdelijke gebruikers en komt begin jaren ‘80 leeg te staan. Na een grote brand medio jaren ‘80 worden de fabriekshallen gesloopt en verrijst een woonbuurtje achter het hoofdgebouw onder de  naam Fongersplaats. Het middendeel van de oude voorgevel wordt in oude luister hersteld en op de plaats van de twee (lagere) zijvleugels worden nieuwe kantoorpanden aangebouwd. Het resulterende kantorencomplex krijgt de naam Fongersstede en zal verschillende huurders onderdak bieden (het pand is in bezit van een commerciële verhuurder). Het trotse hoofdgebouw is in elk geval qua front behouden, met inbegrip van de gevelstenen en het fietswiel op de top van het torentje!
Hoewel het bedrijf inmiddels ruim vijftig jaar ter ziele is, is de naam Fongers nog steeds een begrip in de stad Groningen.

Fongersstede 2007
Fongersstede 2007
windvaan met fietswiel op de oude voorgevel aan de Hereweg

In retrospectief is de periode 1900 – 1920 als de meest succesvolle episode van het bedrijf te beschouwen. Innovatie, groei en succes kenmerkten deze periode. Fongers maakte naam met fietsen van bijzondere kwaliteit, die hun gelijke niet kenden en waarmee ook buiten de landsgrenzen werd ‘gescoord’. Hoewel de afzet in deze twintig jaar uiteindelijk niet meer dan een kleine 100.000 fietsen heeft bedragen, heeft het bedrijf in deze periode zijn naam als klassemerk gevestigd.

Fongers heeft in zijn 85-jarige bestaan een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de Nederlandse kwaliteitsfiets. Het Deventer merk Burgers gaat Fongers voor als vroege pionier, maar heeft na 1900 minder van zich doen spreken op het gebied van productontwikkeling. Bedrijven als Gazelle en Batavus bestaan meer dan 100 jaar, maar hebben een minder uitgesproken rol gespeeld in de vroege ontwikkeling van de Nederlandse fiets.

Overzien we de geschiedenis van Fongers, dan blijft een gemengd gevoel achter. Het is te betreuren dat het kwaliteitsmerk in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de boot van productievernieuwing heeft gemist. Overigens stond Fongers hierin niet alleen en trof dat lot menig vooroorlogs fietsproducent.